Congregatie Zusters
Onze-Lieve-Vrouw van 7 Weeën Ruiselede

Pastorale uitbouw van de missie 


Van bij het begin hebben de zusters O.L.V. van 7 Weeën zich ingezet in de jeugdbeweging en in allerlei pastorale acties voor volwassenen. De Jama, een beweging voor jonge gezinnen, kende de eerste jaren een bloei, maar werd naderhand afgeschaft omwille van misbruiken.

Zr. Lucienne Harinck was jarenlang animatrice van de Xaverie beweging, waarin tientallen jongens en meisjes genoten van deugddoende contacten.

Zr. Regine Schaeck werkte actief mee aan de kinder- en jeugdcatechese. Elke zuster had een dorp waar ze meewerkte aan de vergadering van de Bijbelgroep. De zusters waren aanwezig op allerlei parochiale vergaderingen. Voor het organiseren van feesten, het toedienen van sacramenten, de decoratie van de kerk en vele andere gelegenheden, werden de zusters uitgenodigd hun zeg te doen of initiatief te nemen.

De missiepost had tot 1963 altijd drie of vier paters of priesters Benedictijnen gehad voor het apostolaat, en ook enkele broeders die instonden voor de materiële opbouw van de missie. In 1963 werden zij door vier Spaans-Baskische priesters opgevolgd. Tot 1965 waren de wegen behoorlijk onderhouden. Onder het bewind van president Mobutu geraakten de wegen verwaarloosd en werden ze stilaan onbruikbaar. 

Om Mufunga toegankelijk en bereikbaar te houden, moest er aan de weg worden gewerkt. Omdat de Spaans-Baskische priesters zich uitsluitend bezighielden met pastoraal werk en niet beschikten over broeders voor het materiële werk, gingen telkens twee van hen samen met een ploeg arbeiders aan de slag aan de bruggen en wegen.

Tijdens de eerste jaren reden de zusters met hun Volkswagen van Mufunga naar Likasi (270 km) en terug in één dag!

De provinciewegen zijn ook van cruciaal belang voor de handel, die staat of valt met de verbindingsmogelijkheden naar de stad. Na de onafhankelijkheid heeft de Kongolese staat amper werk gemaakt van de wegen. Zowel de verharde wegen tussen en in de steden als de aardewegen in het binnenland werden verwaarloosd. Bruggen werden niet hersteld, de putten in de aardewegen werden elk jaar dieper tijdens het regenseizoen. Na de grote overstroming in Kyubo in 1988 waren twee van de drie bruggen over de Lufira weggespoeld. Tot 2003 konden de zusters alleen nog tijdens het droge seizoen door de bedding van de rivier waden met de auto. Dit betekent dat ze van eind november tot mei afgesloten waren van de stad. De bevolking organiseerde daarom zelf vervoer, met fietsen, maar dat was uitputtend werk.

In 1970 kwam er een Spaanse lekenbroeder bij in de missiepost. Zijn gezondheidstoestand liet het niet toe dat hij er lang kon blijven werken en in 1973 moest hij al terugkeren naar Spanje. In 1975 splitste het groepje priesters zich op om ook een tweede missiepost te kunnen bedienen. Van dan af werd Mufunga vele jaren bediend door twee priesters in plaats van vier.

Gelukkig waren er in 1970 twee goed gevormde catechisten die zorgden voor de uitbouw van het pastorale werk. In 1975 werden er nog twee opgeleid, in Lubumbashi, daarna kwamen er catechisten bij die gevormd waren bij de Benedictijnen in Zevenkerken, in Butare (Rwanda) en via Lumen Vitae. De vier belangrijkste zijn Gustave Muleya, Damase Makenkebwe, Timothée Nkonde en Augustin Kafwembe. Later kwamen Simon Pierre Sekwe en de jonge André Malesi. De catechisten doen vooral het voorbereidend werk van onderricht en sacramenten. Ze spelen een heel belangrijke rol in de pastoraal, niet alleen op de missie, maar ook in de broussedorpen waar de gemeenschappen vooral op zichzelf aangewezen zijn. Ze zijn heel welkom en invloedrijk.

Vele broussedorpen kozen iemand uit hun christengemeenschap die een jaar opleiding mocht volgen in catechese en Bijbel, in Kansenia. Tweemaal per jaar worden ze nog altijd opgeroepen voor bijscholing op de missie. Ze werken in hun eigen dorp: ze verzorgen er de gebedsdiensten en de kinder- zowel als volwassenencatechese. Toen de zusters werkzaam waren in Mufunga groeiden er enkele roepingen uit die jonge kerk (priesters en religieuzen).

De antireligieuze maatregelen van 1975 legden alle activiteiten lam. Er ontstond een grote achteruitgang van het geloof en de religieuze praktijken werden door velen in vraag gesteld of uit vrees voor de overheid achterwege gelaten. Een kleine rest bleef trouw.

De sociale en politieke aardbeving lieten hun sporen na. Dergelijke gebeurtenissen zijn onomkeerbaar en vragen om een herziening van programma’s en werkwijzen.

Zo werd de catechese tijdens de moeilijke jaren extra-scolair gegeven. Het complex dat door de jeugdbeweging niet meer gebruikt mocht worden, werd volledig vernieuwd en herbestemd voor de catechese. De actieve medewerking van christenen werd gevraagd, vooral voor de kindercatechese. De jeugdcatechese was in handen van de priesters, de catechisten en zr. Lucia Debeurme.

Na een nieuwe politieke storm in 1978 werden de jeugdbewegingen opnieuw toegelaten. Kinderen en jongeren werden samengebracht in twee bewegingen en dit vanuit een uitgesproken christelijke inspiratie.

Door de omstandigheden werden de zusters minder actief ingeschakeld in de Bijbelgroepen in de dorpen. Toch was de nood aan geestelijk voedsel groot. Jongeren vroegen om te leren bidden, leerkrachten en verpleegkundigen vroegen om meer Bijbeluitleg.

Elke zuster had een ruim werkterrein en moest telkens weer een keuze maken tussen de vele activiteiten. Meer dan ooit was de bevolking er zich van bewust dat ze dit niet alleen konden dragen. Ze zagen in dat met het vertrek van de missionarissen alles ten gronde zou gaan. Ook het priestertekort was pijnlijk, in het bijzonder voor Monseigneur Kabanga. Er waren de laatste jaren weinig roepingen en te weinig missionarissen om de wacht af te lossen.

In 1989 begon een nieuw pastoraal tijdperk. De laatste Spaans-Baskische priester vertrok en de missie werd voor het eerst bevolkt door inlandse priesters. De eerste groep bestond uit Abbé Martin Kalala, Abbé Hyacinthe, Abbé Valentin Lufataki Ngoy (†2008) en Abbé Polydor. De aanwezigheid van deze priesters was van veel minder lange duur dan hun buitenlandse voorgangers. Al na zes maand werd Abbé Polydor teruggeroepen door Monseigneur Kabanga. Tijdens de twaalf jaar samenwerking met de zusters zagen ze maar liefst veertien priesters de revue passeren.

Het vaak wisselen van de priesters bracht onstabiliteit mee in het pastorale werk. Het bracht een nieuwe manier van pastoraal denken en beleven met zich mee, die heel wat aanpassing vroeg. De priesters waren jonge mensen die op alle vlakken nog veel te leren hadden, hun evenwicht dienden te vinden ver van hun vrienden in de stad en zonder veel comfort. Toch heeft dit de zusters niet tegengehouden om veel te ondernemen en zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden. Ze kenden perioden van intense samenwerking. Tijdens de oorlogsjaren kregen de zusters bescherming van de priesters en de stamhoofden.

De concrete organisatie zag er als volgt uit: de 70 dorpen van Mufunga werden ingedeeld in vier sectoren, die elk een priester en een catechist toegewezen kregen. Voor de priester en de catechist in twee van die vier sectoren betekende dit een extra inzet, want die gebieden waren niet bereikbaar met de wagen, enkel per fiets, te voet of met een prauw.

Tijdens hun bezoeken komen alle problemen van de plaatselijke bevolking naar boven: ziekte, problemen met de politie of de chef de poste, invallen van tovenaars enzovoort. Ook het belang van en de inzet in de scholen wordt bekeken door de pastorale equipe, want er was niemand anders die de inspecteur-raadgever van het onderwijs in Mufunga op de hoogte kon brengen van de toestand in de scholen. Die inspecteur bezoekt één keer per jaar de meer dan 25 scholen van de missie.

De catechisten zijn ook actief in het comité ‘Justice et Paix’ (Rechtvaardigheid en Vrede), dat onrecht opspoort en officieel aanklaagt. Komt er vanuit de dorpen een melding van onrechtvaardige praktijken, passage van tovenaars of soldaten, dan stuurt ‘Justice et Paix’ de overheden, of gaat het zelf met de overheden praten.